Een recent Brits-Nederlands geschil met historici werpt licht op dubieuze aspecten van de geschiedenis van de Europese Unie.
26 maart 2021
Geschreven door Idar Hill, historicus en onderzoeker bij De Facto
Een deel van de Noorse juridische geschiedenis gebeurde deze maand. Op 1 maart negeerde het Hooggerechtshof twee eerdere uitspraken van de District Court en het Court of Appeal, waarin werd geoordeeld dat de organisatie niet het recht heeft om op te treden tegen de kwestie van de Noorse aansluiting bij de EER en de Europese Unie. Het derde energiemarktpakket. Zodoende zal de Noorse rechterlijke macht in de nabije toekomst de gelegenheid hebben om te beslissen of de regering de grondwet heeft geschonden, toen ze in maart 2018 een eenvoudiger besluit in het Noorse parlement voorstelde en implementeerde, zonder de weg te bewandelen van een meerderheid die komt. als het komt. Om soevereiniteit op te geven.
De beslissing van het Hooggerechtshof is als een wervelwind door de politieke omgeving en de redacties van kranten gegaan, van Klassekampen via Dagsavisen en Nationen naar Dagens Næringsliv. Het werk en de middelen die het “nee” van de Europese Unie heeft geïnvesteerd om deze kwestie te promoten, zijn vaak niet met wanhoop en stilte beantwoord. Nu, met 12-5 stemmen in de plenaire vergadering, hebben alle beschikbare rechters van het Hooggerechtshof de procedures gevolgd van advocaten zoals Gill Brigfield en Bint Endersen die het dichtst bij de deur staan, en hebben ze de organisatie het recht gegeven op wat misschien wel een van de meest belangrijke principiële uitspraken van de Hoge Raad van de afgelopen decennia. De zaak voor Acer zelf is nog in behandeling. Het resultaat hiervan is volledig open. Voor degenen onder ons die al enkele jaren betrokken zijn bij deze kwestie, is er niettemin een echte hoop dat dit zal bijdragen tot een veranderende politieke praktijk met betrekking tot de EER-overeenkomst. Als de deur naar de mogelijkheid om macht en gezag aan EU-organen af te staan met een gewone meerderheid van het Parlement wordt gesloten, heeft dit gevolgen voor de grondslag van de EER-overeenkomst. In ruil daarvoor zal meer worden gewerkt aan een alternatieve handelsovereenkomst. Dit is wat Groot-Brittannië heeft ingevoerd – nadat Europese en Noorse politici, de media en de universiteit lang hadden ontkend dat het haalbaar was.
Verrassend genoeg ontstond er op hetzelfde moment dat deze situatie zich voordeed, een woordenwisseling over de juridische en constitutionele basis voor belangrijke aspecten van het EU-project. De reden voor wat moet worden gezien als de besmette controverse van een historicus, was een lang artikel van Perry Anderson over drie nummers van de London Review of Books in december en januari. Anderson behoort tot de eerste generatie van ‘Nieuw Links’ die begin jaren zestig zijn tol eiste van de Britse politiek en de academische wereld, een halve eeuw lang en lang daarna opkwam, misschien wel de meest prominente en scherpste essayschrijver die ooit werd gepresenteerd door het Gilde van internationale historici. De serie essays over de hedendaagse politieke geschiedenis in landen en regio’s als Frankrijk, Italië, de Europese Unie, Brazilië en China verschaft kennis en inzicht, niet in de laatste plaats een toenemend begrip van hoe politieke macht kan worden uitgeoefend.
Anderson werkt in zijn artikel samen met zijn collega, de Nederlandse historicus Luc van Middlar’s interpretatie van de lange lijnen van de geschiedenis van de Europese Unie. Net als in het Noorse voorbeeld hierboven, stond de kwestie van het overstijgen van nationalisme versus nationale soevereiniteit ook centraal in het vroege Europese integratieproces. De Commissie werkte met name in Brussel ten behoeve van een sterkere Europese opbouw van de maatschappelijke instellingen, maar stuitte op niet aflatende tegenstand van Frankrijk en president Charles de Gaulle. Dit kwam naar voren tijdens de “Empty Chair Crisis” van 1965-1966, toen Frankrijk geen kabinetsvergaderingen bijwoonde. Deze eerste ernstige tegenslag in de Europese samenwerking werd opgelost door de lidstaten, en vooral Frankrijk, een echt veto te verlenen op politieke kwesties van groot nationaal belang.
Wat de lidstaten niet wisten toen ze in 1966 in Luxemburg een compromis bereikten, was dat het Europese Hof van Justitie (HvJ), in het Noors bekend als het Europese Hof van Justitie en vervolgens het Europese Hof van Justitie, al op eigen houtje had gehandeld. De kwestie van soevereiniteit. Op 5 februari 1963 deed het Europese Hof van Justitie een uitspraak van de rechtbank waarin staat dat de nationale wetgeving in de lidstaten moet voldoen aan de regelgeving van de Europese Gemeenschap. In regio’s waar de regels met elkaar in strijd zijn, heeft het Europese Hof van Justitie verklaard dat de nationale rechtbanken de plicht hebben om voorrang te geven aan de regels van de Gemeenschappelijke Markt. Het jaar daarop ging de rechtbank zelfs nog verder en oordeelde dat aangezien het gemeenschapsrecht hoger is dan het nationale recht, gewone burgers het land waarvan ze deel uitmaken, kunnen dagvaarden bij het Europese Hof van Justitie.
Het enige probleem, en hier lijkt het erop dat Van Midlar en Anderson historisch op één lijn liggen, is dit: er stond niets in het Verdrag van Rome (1957) over de oprichting van de Europese Economische Gemeenschap (EEG) dat de dekking bood voor de beslissing van de rechtbank. . Het feit dat de regels van de gemeenschappelijke markt hoger waren dan de nationale wetgeving, was simpelweg niet vastgelegd in het verdrag. Dit was een prioriteit die het Europese Hof van Justitie heeft ingesteld met de instellingen van de Europese Economische Gemeenschap, inclusief henzelf, zonder dat de lidstaten hierover politieke beslissingen hebben genomen. Luc van Middler schrijft dat de rechtbank “op 5 februari 1963 een staatsgreep uitvoerde in naam van een nieuwe onafhankelijke rechtsorde”. Tegelijkertijd zorgde het Europese Hof van Justitie ervoor dat het nieuw geïntroduceerde plan zo oud was als het Verdrag van Rome, hoewel niemand hiervan op de hoogte was. Op deze manier werd de schending van de oude orde en de gerechtelijke soevereiniteit van de lidstaten verhuld.
De twee historici zijn het grotendeels eens over wat er toen gebeurde. Wanneer ze teams serieus scheiden, wordt dit beoordeeld vanuit het perspectief van democratie en soevereiniteit. Van Midlar gaat ver om de uitspraak van het Europese Hof van Justitie te vieren als een “meesterlijke stap”. De rechtbank interpreteerde de “geest” van het Verdrag van Rome en niet wat er in het verdrag stond. Hij schrijft dat het duidelijk was dat de rechtbank oneerlijk was, dus wie kan zeker weten wat de geest van het verdrag is?
Perry Anderson van zijn kant bekritiseert de handelwijze van het Europese Hof van Justitie, niet in de laatste plaats hoe Van Medlar van cartografie overging op de verdediging van de politieke en juridische schendingen die de basis legden voor de Europese Economische Gemeenschap, de Europese Commissie en uiteindelijk de Europese Unie. Als “altijd een bondgenootschap dichterbij.” Anderson legt in zijn artikel ook uit hoe deze praktijk werd herhaald naarmate het consortiumproject vorderde. Tijdens de top van Milaan in 1985 hebben de Italiaanse gastheren de huidige unanieme stemregels terzijde geschoven om aan te dringen op een herziening van het EG-verdrag inzake individueel recht. Rond onze tijd is bekend hoe de Europese Commissie bij de aanpak van de banken- en schuldencrisis van 2008-2012 haar mandaat om de economieën van de eurolanden te beheren, heeft overtroffen. Voorzitter Barroso omschreef het strenge en wrede crisisbeleid ten aanzien van de lidstaten als een “stille revolutie” van bovenaf, onder leiding van de Commissie zelf.
Perry Anderson is niet genereus geweest met het feit dat zijn landgenoot een historisch stichtingsgebouw accepteerde, samen met de spelregels die zijn vastgelegd, en het compromis tussen hen in de nieuwste uitgave van The London Review of Books is van de meedogenloze soort. Anderson schrijft dat de sleutel tot het begrijpen van de institutionele ontwikkeling en het succes van de Europese Unie juist het frequente squadron van transcendente politieke actie van Van Middlair is: de staatsgreep. Een staatsgreep is een politieke daad die plotseling plaatsvindt, meestal in het geheim, en onverwachts komt voor tegenstanders en slachtoffers, en hen confronteert met een “voldongen feit” dat niet ongedaan kan worden gemaakt. Perry Anderson stelt droogjes dat het geen concept is dat op enigerlei wijze te koppelen is aan democratische politiek. Toch speelt het concept een centrale rol in Van Middlars denkwijze en, zoals we zojuist hebben gezien, in de geschiedenis van de Federatie.
Het artikel is gepubliceerd in Klassekampen Orientering, zaterdag 20.03.21.
Grote afbeelding bovenaan: Het Huis van het Hooggerechtshof in Oslo. (Afbeelding: Erlend Bjørtvedt, Creative Commons-licentie.)
“Amateur music practitioner. Lifelong entrepreneur. Explorer. Travel buff. Unapologetic tv scholar.”
More Stories
De vraag naar winstgevendheid in de cloud vormt een nieuwe uitdaging
Zaptec-baas komt op afspraak naar buiten – E24
Ten Hag heeft de grootste favoriet aller tijden verloren van United